beroeps

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  beroeps    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • be·roeps
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van beroep met het achtervoegsel -s
stellend
onverbogen beroeps
verbogen (alleen
predicaat)

Bijvoeglijk naamwoord

beroeps

  1. beroepsmatig iets bedrijvend, tegen betaling
    • De wielrenner besloot toch maar beroeps te worden. 
     De modellen die het grootste gedeelte van de show lopen zijn beroeps uit Bulgarije en Polen.[1]
Opmerkingen
  • Attributief wordt het woord vast aan het volgende naamwoord geschreven: beroepswielrenner.
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord beroeps staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.