bezitter
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bezitter (hulp, bestand)
Woordafbreking
- be·zit·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bezitter | bezitters |
verkleinwoord | bezittertje | bezittertjes |
Zelfstandig naamwoord
de bezitter m
- (juridisch) iemand die het bezit van iets heeft, maar niet noodzakelijk ook DE eigendom
- De bezitter van dit landhuis heeft er goed aan verdiend.
Hyponiemen
- aandelenbezitter, diplomabezitter, grondbezitter, transistorbezitter
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord bezitter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bezitter" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.