bezoeker

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bezoeker    (hulp, bestand)
  • IPA: /bəˈzukər/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • be·zoe·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bezoeker bezoekers
verkleinwoord bezoekertje bezoekertjes

Zelfstandig naamwoord

debezoekerm

  1. een persoon die iemand of iets bezoekt
    • De nieuwe website heeft gemiddeld 1400 bezoeker per maand. 
     Het personeel stelde het op prijs als bezoekers voor dit tijdstip hun neus niet lieten zien.[1]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bezoeker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.