boksen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  boksen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbɔksə(n)/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • bok·sen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘met de vuist vechten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1808 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord boksen -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetbokseno

  1. (sport) een tactische vechtsport
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Iets voor elkaar boksen
Door veel inspanning te leveren ervoor zorgen dat iets moeilijks lukt
Vertalingen

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als meervoudsvorm.

Zelfstandig naamwoord

deboksenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord boks
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
boksen
bokste
gebokst
zwak -t volledig

Werkwoord

boksen

  1. overgankelijk vuistvechten als sport
    • Hij heeft zijn laatste wedstrijd gebokst en verloren. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord boksen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Deens

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • bok·sen

Zelfstandig naamwoord

boksen

  1. nominatief bepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van boks

Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / bɔksən /
Woordafbreking
  • bok·sen
Naar frequentie 2551

Zelfstandig naamwoord

boksen

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van boks

Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / bɔksən /
Woordafbreking
  • bok·sen

Zelfstandig naamwoord

boksen

  1. nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van boks
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.