boxer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  boxer    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbɔksər/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • boxer
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hondensoort’ voor het eerst aangetroffen in 1909 [1]
  • Uit het Engels, Naamwoord van handeling van boxen met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord boxer boxers
verkleinwoord boxertje boxertjes

Zelfstandig naamwoord

deboxerm

  1. (kleding) ruimvallende onderbroek
  2. bepaald hondenras
Hyperoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord boxer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /bɔksɛr/
Woordafbreking
  • bo·xer

Zelfstandig naamwoord

boxer mbezield

  1. (sport) bokser, persoon die het boksen beoefent
  2. boxer, een hondenras
Synoniemen
  1. rohovník mbezield
Verwante begrippen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.