boss

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  boss (US)    (hulp, bestand)
enkelvoud meervoud
boss bosses
Woordherkomst en -opbouw
  • Van het Nederlandse baas, omstreeks 1640 overgenomen in het Amerikaans Engels.[1]

Zelfstandig naamwoord

boss

  1. baas
    «He is the boss
    Hij is de baas.
  2. (bouwkunde) sluitsteen, gewelfsleutel


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /bɔs/
Woordafbreking
  • boss
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, waar het op zijn beurt eerder was afgeleid van het Nederlands

Zelfstandig naamwoord

boss

  1. baas, chef
Verbuiging


Schrijfwijzen
Synoniemen
  • šéf m bezield

Verwijzingen

  1. bos, Online Etymology Dictionary
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.