brok
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: brok (hulp, bestand)
- IPA: / brɔk / (1 lettergreep)
Woordafbreking
- brok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brok | brokken |
verkleinwoord | brokje | brokjes |
Zelfstandig naamwoord
brok o v/m
- een blok met een grillige vorm, stuk van iets groters
- Na de sloop van het muur is alle puin afgevoerd, er is geen brok is achtergebleven.
- een restant van een constructie
- Een brok van het neergestorte vliegtuig is in onze tuin gevallen.
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
- een brok in de keel krijgen
emotioneel aangedaan zijn
- • Met een brok in haar keel nam Chantal afscheid. [3]
- brokken maken
veel dingen laten mislukken
Hyponiemen
- bedelbrok, galgenbrok, jokkebrok, polkabrok, spijsbrok
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
brokken |
brok
Gangbaarheid
- Het woord brok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "brok" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "brok" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ brok op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Suzanne Vermeer: All-inclusive 2008
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Tsjechisch
Zelfstandig naamwoord
brok m
- hagel; een verzameling van stukjes metaal -vaak lood- waarmee geschoten wordt in plaats van een kogel.
Afgeleide begrippen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.