bruid

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bruid    (hulp, bestand)
  • IPA: /brœyt/ (1 lettergreep); /brœy̯t/
Woordafbreking
  • bruid
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘in ondertrouw opgenomen vrouw’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • Vergelijk het Oudsaksische brud (jonge vrouw). Doublet met het Nederlandse bruien (slaan) en met bruden (tot vrouw nemen, gemeenschap hebben).
enkelvoud meervoud
naamwoord bruid bruiden
verkleinwoord bruidje bruidjes

Zelfstandig naamwoord

debruidv

  1. een vrouw die in het huwelijk treedt
    • - Ze was een stralende bruid op die prachtige dag. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bruid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Papiaments

Woordherkomst en -opbouw
  • Van het Nederlandse bruid.
enkelvoud of
impliciet meervoud
expliciet meervoud
  bruid     bruidnan  

Zelfstandig naamwoord

bruid

  1. bruid
Schrijfwijzen
  • Schrijfwijze op Bonaire en Curaçao: brùit.
Antoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.