deficit

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  deficit    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • de·fi·cit
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tekort’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord deficit deficits
verkleinwoord deficitje deficitjes

Zelfstandig naamwoord

hetdeficito

  1. (medisch) gebrek
  2. tekort
    • De regering doet een voorstel tot wijziging van de Grondwet om het democratisch deficit te verhelpen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord deficit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
60 %van de Nederlanders;
84 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn (< deficere). In het Engels bekend sinds eind 18e eeuw.[1]
enkelvoud meervoud
deficit deficits

Zelfstandig naamwoord

deficit

  1. deficit, tekort (bijv. financieel)

Verwijzingen

  1. deficit, Online Etymology Dictionary

Slowaaks

Zelfstandig naamwoord

deficit m

  1. tekort; een ontbrekende hoeveelheid
  2. (economie) tekort; de situatie waarbij de uitgaven groter zijn dan de inkomsten
Synoniemen
  1. nedostatok m
Afgeleide begrippen
  • deficitný

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /dɛfɪtsɪt/
Woordafbreking
  • de·fi·cit

Zelfstandig naamwoord

deficit monbezield

  1. tekort; een ontbrekende hoeveelheid
  2. (economie) tekort; de situatie waarbij de uitgaven groter zijn dan de inkomsten
Verbuiging
Synoniemen
  1. nedostatek monbezield
  2. manko o
Antoniemen
  1. nadbytek monbezield, přebytek monbezield
  2. přebytek monbezield
Afgeleide begrippen
  • deficitní
  • deficitový
Verwante begrippen
  • defekt monbezield
  • deficitně (bw.)
  • deficitnost v

Meer informatie

Verwijzingen

    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.