dikkenek
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: dikkenek (hulp, bestand)
Woordafbreking
- dik·ke·nek
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van dik zn en nek zn met het invoegsel -e-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dikkenek | dikkenekken |
verkleinwoord | dikkenekske | dikkenekskes |
Zelfstandig naamwoord
de dikkenek m
- iemand die goed staat met zichzelf
Synoniemen
- blaaskaak, bluffer, dikdoener, druktemaker, grootspreker, opschepper, opsnijder, patser, pocher, praatjesmaker, showbink, stoeffer
Gangbaarheid
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dikkenek" herkend door:
37 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.