donker

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  donker    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈdɔŋkər/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • don·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord donker (donkers)
verkleinwoord donkertje donkertjes

Zelfstandig naamwoord

donker m / o

  1. toestand dat er geen licht is, duisternis
Verwante begrippen
Vertalingen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen donkerdonkerderdonkerst
verbogen donkeredonkerderedonkerste
partitief donkersdonkerders-

Bijvoeglijk naamwoord

donker

  1. zonder licht
    • Door de stroomuitval zitten we nu al anderhalve dag in een donker huis. 
  2. weinig licht terugkaatsend, niet licht van kleur
     Hij ging op het geluid af en zag, op een bergweitje tussen de rotsen, een kleine donkere jongen zijn geiten hoeden.[6]
  3. somber
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
donkeren

donker

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van donkeren
    • Ik donker. 
  2. gebiedende wijs van donkeren
    • Donker! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van donkeren
    • Donker je? 

Gangbaarheid

  • Het woord donker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[7]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.