erfgenaam

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  erfgenaam    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • erf·ge·naam
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘op wie een nalatenschap overgaat’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1284.[1]
  • erfwoord: Middelnederlands erfghenāme, samenstelling uit erf en een nomen agentis van de stam van nemen, eigenlijk ‘die de erfenis neemt’. Evenzo afgeleid waren Oudhoogduits erbinomo, Oudfries erfnama, -noma, Oudengels irfenuma en Gotisch arbinumja.
enkelvoud meervoud
naamwoord erfgenaam erfgenamen
verkleinwoord erfgenaampje erfgenaampjes

Zelfstandig naamwoord

deerfgenaamm [2]

  1. persoon die bij wet of testament is aangewezen als erfgenaam en daarom bij overlijden door erfopvolging een nalatenschap (erfenis) geheel, of samen met anderen gedeeltelijk, verkrijgt
Afgeleide begrippen
  • erfgename, intestaaterfgenaam, testamentair erfgenaam
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord erfgenaam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.