heir

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  heir    (hulp, bestand)
  • IPA: /her/ (1 lettergreep); /ɦɪːr/
Woordafbreking
  • heir
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord heir heiren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetheiro

  1. (verouderd) groep weerbare mannen die een strijdmacht vormen
     Want als de wateren wederkeerden, zo bedekten zij de wagenen en de ruiters van het ganse heir van Farao, dat hen nagevolgd was in de zee; er bleef niet een van hen over.[3]
  2. bewust bijeengebrachte groep mensen, dieren of wagens
     Toen vreesde Jakob zeer, en hem was bange; en hij verdeelde het volk, dat met hem was, en de schapen, en de runderen, en de kemels, in twee heiren;
    Want hij zeide: Indien Ezau op het ene heir komt, en slaat het, zo zal het overgeblevene heir ontkomen.
    [4]
Schrijfwijzen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Anagrammen

Gangbaarheid

  • Het woord heir staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  heir (VS)    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • heir
enkelvoud meervoud
heir heirs

Zelfstandig naamwoord

heir

  1. erfgenaam
  2. opvolger

Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /(x)hɛɪr/ (Etsbergs)

Zelfstandig naamwoord

heir o

  1. leger
Verbuiging
Synoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.