extra

Niet te verwarren met: extra-

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  extra    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɛkstra/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ex·tra
Woordherkomst en -opbouw
  • van Latijn extra, onder invloed van Frans  extra bn  als verkorting van extraordinaire "buitengewoon", in de betekenis van ‘bijkomend’ aangetroffen vanaf 1720 (zie vindplaats hieronder) en in die van ‘boven het gewone, bijzonder’ vanaf 1738 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord extra extra's
verkleinwoord extraatje extraatjes

Zelfstandig naamwoord

hetextrao

  1. hetgeen men erbij krijgt (vaak als verkleinwoord: extraatje)
    • Het bedrijf had meer winst gemaakt dan verwacht, zodat er voor het personeel ook wel een extraatje afkon in de vorm van een ruime winstuitkering. 
     Doesburg: „Het extra dat dit toneelstuk biedt, is dat jullie personages, meer dan in het oorspronkelijke boek, vervuld zijn van tegengestelde gevoelens jegens Holleeder. Als toneelspelers kunnen jullie dat vertolken.[2]
     Elke doos bevatte ontbijtrepen, noten, rozijnen, tortillas en noodles, aangevuld met wc-papier en pillen zoals vitamines en visolie. Om het een beetje leuk te houden stopte ik er ook een extraatje in zoals marshmallows, M&M’s of een frisbee.[3]
stellend
onverbogen extra
verbogen -
partitief extra's

Bijvoeglijk naamwoord

extra

  1. bijkomend
    • U krijgt er nu een extra lampje bij. 
     Eigenlijk had ik totaal geen honger, maar het was noodzakelijk zo veel mogelijk calorieën binnen te krijgen. Er zou die dag namelijk pas na 32 kilometer water te vinden zijn, waardoor ik zeven liter water boven op mijn basisuitrusting mee moest sjouwen. Dat zou me veel extra energie kosten.[3]
      Dan heb ik 'er noch vyf op Rotterdam, maar die leggen van de andere afgezonderd,
    Want dat is iets extra, dat is het roompje van al de Compagnien.
    [4]
  2. (Limburg en Gelderland) opzettelijk
    • Hij deed het extra. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijwoord

extra

  1. van meer dan normale omvang, buitengewoon (gebruikt om het daaropvolgende bijvoeglijke naamwoord te versterken)
     Ik raakte laatst echt in gesprek met een meneer. Die kocht een duur cadeau, voor zijn vrouw die ernstig ziek was. Ik heb het extra mooi ingepakt, en hij bedankte me uitvoerig.[5]

Gangbaarheid

  • Het woord extra staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen

  1. "extra" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Weblink bron
    Kester Freriks
    “‘Judas’ van Astrid Holleeder als tragedie in het theater” (22 augustus 2018) op nrc.nl
  3. 1 2
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  4. Weblink bron Het Dolhuis der Actionisten in: Het groote Tafereel der dwaasheid. (1720), p. 29
  5. Weblink bron
    Christiaan Weijts
    “Ranking the verkoopsters” (29 april 2018) op nrc.nl
  6. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

extra

  1. (spreektaal) buitengewoon, geweldig
    «Le Parc Astérix, c'est extra
    Het Parc Astérix is fantastisch! [1]

Verwijzingen

Latijn

Voorzetsel

ĕxtrā + accusatief

  1. buiten
    «Extra urbem.»
    Buiten de stad.
  2. behalve

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /ɛkstra/
Woordafbreking
  • ex·tra

Bijvoeglijk naamwoord

extra

  1. extra
  2. speciaal, bijzonder
Verbuiging
  • Onverbogen

Bijwoord

extra

  1. extra
Afgeleide begrippen

Verwijzingen

    Verwijzingen

      Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.