geil

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  geil    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɡɛil/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /χɛi̯l/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣɛi̯l/
Woordafbreking
  • geil
enkelvoud meervoud
naamwoord geil -
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Woordherkomst en -opbouw
  • erfwoord ontwikkeld uit Oudnederlands geil- “vrolijk” (802-17), uit Germaans *gaila- “vrolijk”, verwant aan Duits geil “geil”, “zin in” (Oudhoogduits geil dartel, overmoedig), Gotisch gailjan “verblijden”. [1]
  • In de betekenis van “wulps” voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350. [2]

Zelfstandig naamwoord

hetgeilo

  1. (informeel) zaadvocht
  2. (informeel) vrouwelijk afscheidingsvocht
Hyponiemen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen geilgeilergeilst
verbogen geilegeileregeilste
partitief geilsgeilers-

Bijvoeglijk naamwoord

geil

  1. begerig naar bijv. mediageil, publiciteitsgeil
  2. (seksualiteit) seksueel opgewonden, wellustig [3] (ook (pejoratief) [4])
    • Wat een geile bok is dat ! 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
geilen

geil

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geilen
    • Ik geil. 
  2. gebiedende wijs van geilen
    • Geil! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geilen
    • Geil je? 

Gangbaarheid

  • Het woord geil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.