gezinswoning
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: gezinswoning (hulp, bestand)
- IPA: / ɣəˈzɪnswonɪŋ / (4 lettergrepen)
Woordafbreking
- ge·zins·wo·ning
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van gezin zn en woning zn met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gezinswoning | gezinswoningen |
verkleinwoord | gezinswoninkje | gezinswoninkjes |
Zelfstandig naamwoord
de gezinswoning v
- (bouwkunde) bouwwerk bedoeld als vaste verblijfplaats voor ouders met hun kinderen
- ▸ Dode na gewapende overval op gezinswoning Landgraaf[1]
- ▸ Bij een korte, felle brand in een gezinswoning in Vaals zijn vannacht zeker tien mensen gewond geraakt. De gewonden, zes volwassenen en vier kinderen onder wie een baby, zijn met problemen aan de luchtwegen en brandwonden naar het ziekenhuis gebracht. De zeven mensen die in het ziekenhuis liggen, zijn allemaal in stabiele toestand.[2]
Hyponiemen
Gangbaarheid
- Het woord gezinswoning staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Dode na gewapende overval op gezinswoning Landgraaf” (31 mei 2017), NOS
- ↑ Weblink bron “Tien gewonden bij brand in Vaals” (24 oktober 2010), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.