greep

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  greep    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣrep/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /χreːp/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣreːp/
Woordafbreking
  • greep
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord greep grepen
verkleinwoord greepje greepjes

Zelfstandig naamwoord

degreepm

  1. grijpende beweging om iets te omvatten, te bemachtigen
  2. manier van aanvatten, hanteren
  3. toevallige, willekeurige keuze
  4. houvast, grip

degreepv/m

  1. de hoeveelheid die men in één keer kan grijpen
  2. handvat
  3. gereedschap waarmee men grijpt of steekt
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • greephuis, greepplank
Uitdrukkingen en gezegden
  • Grip / greep op iets krijgen
  • Van de gaffel in de greep vallen
  • in de greep zijn van iets
door iets heftig geëmotioneerd zijn
  Gespannen rende ik naar de enige beschutte plek op de bergtop, een kleine berghut. Daar kroop ik, nog in de greep van de angst, mijn slaapzak in en rolde mezelf tot een kleine bal. [4] 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
grijpen

greep

  1. enkelvoud verleden tijd van grijpen
    • Ik greep. 
    • Jij greep. 
    • Hij, zij, het greep. 

Gangbaarheid

  • Het woord greep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.