grootma

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  grootma    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • groot·ma
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord grootma grootma's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

degrootmav

  1. een vrouw die een kleindochter of kleinzoon heeft. Dit kan een kind zijn van haar zoon of van haar dochter. De moeder van een van je ouders
    • Nu wachtte ik elke dag Vaders antwoord op mijn brief. Als de post belde, rende ik Christien al tegemoet. Er kwam maar steeds geen brief van Vader. Grootma keek me soms onderzoekend aan, maar ze vroeg niets. Op een middag, toen Grootma rustte en ik bij Maatje zat, die probeerde me de beginselen van het kantklossen bij te brengen, kwam Christien binnengeschreden met de post op het bekende zilveren blaadje. Maatje nam de brieven er af. Ik wuifde naar Christien, die haar middel bewoog. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord grootma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
77 %van de Nederlanders;
71 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.