heiden
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: heiden (hulp, bestand)
- IPA: / ˈhɛidən / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- hei·den
Woordherkomst en -opbouw
- van Middelnederlands heide, in de betekenis van ‘ongelovige’ aangetroffen vanaf 1200 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | heiden | heidenen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de heiden m [3]
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Aan de heidenen overgeleverd zijn
Stoett-881 [4]
Vertalingen
Zelfstandig naamwoord
de heiden mv
Synoniemen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
heien |
heiden
- meervoud verleden tijd van heien
- Wij heiden.
- Jullie heiden.
- Zij heiden.
- Wij heiden.
Gangbaarheid
- Het woord heiden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "heiden" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ heiden op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "heiden" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ www.dbnl.org
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.