heide

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  heide    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈhɛidə/ (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland, Limburg): /ˈhɛɪ̯də/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈhɛːdə/
Woordafbreking
  • hei·de
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘plant, grond met heideplant begroeid’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • erfwoord Van Middelnederlands heide, hede, van Oudnederlands *heitha, *hētha, van Germaans *haiþī, *haiþijō.
enkelvoud meervoud
naamwoord heide heides
heiden
verkleinwoord heidetje heidetjes

Zelfstandig naamwoord

deheidev/m

  1. een met heidekruid begroeide vlakte
    • Zijn huis staat in het midden van een grote heide. 
  2. uitgestrekte, onbebouwde zandgrond
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
heien

heide

  1. enkelvoud verleden tijd van heien
    • Ik heide. 
    • Jij heide. 
    • Hij, zij, het heide. 

Gangbaarheid

  • Het woord heide staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.