hoogleraar
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: hoogleraar (hulp, bestand)
- IPA: / hoxˈlerar / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- hoog·le·raar
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van hoog en leraar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hoogleraar | hoogleraars hoogleraren |
verkleinwoord | hoogleraartje | hoogleraartjes |
Zelfstandig naamwoord
de hoogleraar m
- (onderwijs), (beroep), (wetenschap) iemand met titel professor die aan een hogeschool of universiteit een leerstoel in een bepaald vak bekleedt en die het onderzoek en onderwijs in dit vak leidt
- Precies 150 jaar geleden sprak Robert Fruin hier zijn oratie uit als eerste hoogleraar Vaderlandse Geschiedenis in Leiden en daarmee tegelijk als eerste hoogleraar geschiedenis in Nederland.
Hyponiemen
- afstudeerhoogleraar, collega-hoogleraar, deeltijdhoogleraar, emeritus-hoogleraar, gasthoogleraar, milieuhoogleraar, oud-hoogleraar
Afgeleide begrippen
- hoogleraarschap, hoogleraar-directeur
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord hoogleraar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hoogleraar" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.