huisbel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  huisbel    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈhœyzbɛl/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • huis·bel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huisbel huisbellen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dehuisbelv/m

  1. een instrument waarmee bezoekers, via een geluidssignaal, aangeven dat ze aan de voordeur van een woning staan
    • Zelfs het glas van een binnendeur sneuvelde. Scherven en bakstenen op haar bed. Enkele maanden daarvoor was er bij haar ingebroken en was haar camera gejat. Tijdens onze vakantie in 2011 is de huisbel gesloopt. [1] 
    • Inhoudelijk valt er weinig tot niets te vertellen. Maar de gelijklopende aanpak van de twee partijen verbaast. Allebei hengelen ze bij de Antwerpenaar naar ideeën over het te voeren beleid. Daarvoor gaan ze de straat op, organiseren ze themadebatten en trekken ze letterlijk aan de huisbel van de sinjoor. Uit die berg van informatie distilleren ze een programma. [2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord huisbel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.