huishoen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  huishoen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈhœyshun/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • huis·hoen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huishoen huishoenders
huishoenderen
verkleinwoord huishoentje huishoentjes
huishoendertjes

Zelfstandig naamwoord

hethuishoeno

  1. (hoendervogels) zeer bekende, door de mens gedomesticeerde vogelsoort, Gallus gallus domesticus  uit de familie van hoenders, in de volksmond meestal "kip" (wat eigenlijk de naam is van het wijfje) genoemd
     Vlees was luxe, maar dat kon je net als groenten zelf goed telen. De schrijver grijpt dan terug op het boek 'De verstandige kok, de rijke keuken van de Gouden Eeuw' van kookhistorica Marleen Willebrands. Zij schrijft op pagina 63 dat het huishoen werd vetgemest in een kooi met twee kleppen.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord 'huishoen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Weblink bron “De plofkip is al honderden jaren oud” (20212-11-01), Trouw
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.