hul

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hul    (hulp, bestand)
  • IPA: /hʏl/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • hul
Woordherkomst en -opbouw
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord hul hullen
verkleinwoord hulletje hulletjes

Zelfstandig naamwoord

[A]dehulv/m

  1. (kleding) muts, vooral als dagelijkse klederdracht van boerinnen of nonnen

Werkwoord

vervoeging van
hullen

[A] hul

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hullen
    • Ik hul. 
  2. gebiedende wijs van hullen
    • Hul! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hullen
    • Hul je? 
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord hul hullen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

[B]dehulm

  1. verhoging in het landschap
  2. bosje of graszode
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord hul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
45 %van de Nederlanders;
38 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 
  enkelvoud meervoud
bijvoeglijk zelfstandig bijvoeglijk zelfstandig
1e persoon mymyneonsons s'n
2e persoon
(informeel)
joujounejul
julle
julle s'n
2e persoon
(formeel)
uu s'nuu s'n
3e persoon
(mannelijk)
sysynehul
hulle
hulle s'n
3e persoon
(vrouwelijk)
haarharehul
hulle
hulle s'n
3e persoon
(onzijdig)
sysynehul
hulle
hulle s'n
Achtergeplaatste vormen
ses'n

Bezittelijk voornaamwoord

hul

  1. hun
Synoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.