inpikken
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: inpikken (hulp, bestand)
Woordafbreking
- in·pik·ken
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van in en pikken ww
Werkwoord
inpikken [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inpikken |
pikte in |
ingepikt |
zwak -t | volledig |
- iets je toe-eigenen, je ergens van meester maken
- Wij hebben nog de laatste zitplaatsen kunnen inpikken.
- Weer een ander vertelt over ándere Marokkanen die tegen hem klagen over PVV’ers. „Ik zeg dan: stel jij je eens voor dat er in Marokko Zuid-Afrikanen komen die onze banen inpikken. Dan stemmen wij daar óók op een politicus als Wilders.” [2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord inpikken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inpikken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Petra de Koning 9 december 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.