kasstuk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kasstuk    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • kas·stuk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kasstuk kasstukken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetkasstuko

  1. film of uitvoering die alle verwachtingen overtreft wat betreft de opkomst van publiek
     Financieel kan het toernooi voor ons niet meer stuk met de volle bak van zondag en de 18.000 toeschouwers, die er tot dit ogenblik al zijn gekomen. Nederland blijkt met zijn fascinerende spel een kasstuk.[2]
     Voor het misselijke ‘Schlager’ hebben we het goede woord kasstuk; we zouden desnoods ook successtuk kunnen zeggen.[3]
  2. (boekhouding) document dat aantoont hoe een bepaald bedrag is ontvangen of uitgegeven
     Als door baliepersoneel gevraagd werd geld uit de kas op te nemen of als geld door baliepersoneel werd gestort, werd daarvoor een formulier opgemaakt. Dat formulier of kasstuk werd bij de boekhoudstukken gelegd, in de ordner die betrekking had op de kas.[4]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kasstuk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
78 %van de Nederlanders;
63 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron
    Siex IJdema
    “Hockeyteam kasstuk in Amstelveen” (11 juni 1982) op nrc.nl
  3. Weblink bron
    Bu.
    Schlager. in: Onze Taal , jrg. 14 nr. 10 (oktobern1945), Genootschap Onze Taal, p. 39
  4. Weblink bron
    Rechtbank Limburg
    “uitspraak in zaak 03/866386-13” (22 september 2015), verklaring van verdachte
  5. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.