katoen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  katoen    (hulp, bestand)
  • IPA: /kaˈtun/ (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /kɑˈtun/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /kɑˈtun/
Woordafbreking
  • ka·toen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geweven stof’ voor het eerst aangetroffen in 1272 [1]
  • [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord katoen katoenen
verkleinwoord katoentje katoentjes

Zelfstandig naamwoord

hetkatoeno

  1. (textiel) een zachte vezel die uit de opperhuid (epidermis) van de zaden van de katoenplant groeit
    (wikidata: katoen )
    • Gerecycled katoen is volgens het onderzoek het beste voor het milieu (beter dan wol of zijde). De kleding wordt gemaakt van afgedankte stoffen, waardoor er niet opnieuw grondstoffen of gewassen gebruikt worden. [4] 
Synoniemen
  • boomwol
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Hem van katoen geven
Hard zijn best doen voor iets; fel tekeergaan en/of harde klappen uitdelen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord katoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.