koppelaar

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  koppelaar    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbɪncə/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • kop·pe·laar
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontwikkeld uit Middelnederlands coppelaer, ontleend aan (laat-)Middelhoogduits kuppelære [1], aangetroffen sinds Kiliaan. [2]
  • Naamwoord van handeling van koppelen met het achtervoegsel -aar
enkelvoud meervoud
naamwoord koppelaar koppelaars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dekoppelaarm

  1. (beroep) (familie) iemand die probeert om mensen in contact met elkaar te brengen om een huwelijk te bewerkstelligen
    • Tineke is een van de 28 single 50-plussers die een boswandeling maken. Het wandelen voor singles is een samenwerking tussen Staatsbosbeheer en datingsite Relatieplanet. De boswachter als koppelaar? Het was ook even wennen voor Koetsier. „Toen ik het hoorde, heb ik wel even gevraagd wat dit precies betekende voor mij.” Normaal leidt hij groepen schoolkinderen rond.[3] 
  2. (beroep) (eufemisme) iemand die gelegenheid geeft tot het plegen van ontucht
  3. iemand die probeert mensen van verschillende groepen met elkaar in contact te brengen
    • Met 'Ali B op volle toeren' gaf de knuffelrapper zijn televisiecarrière vleugels. De rol van koppelaar van rappers en veteranen van het Nederlandse lied, bleek hem op het lijf geschreven. [4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord koppelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.