kozijn

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kozijn    (hulp, bestand)
  • IPA: /koˈzɛin/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ko·zijn
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] Via Middelnederlands cassijn van Picardisch cassin (uitgesproken als /kɘˈsiːn/). In de betekenis van ‘raamwerk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1384 [1] [2] [3]
  • [B] Van Frans cousin. In de betekenis van ‘zoon van oom of tante’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [4] [5] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord kozijn kozijnen
verkleinwoord kozijntje kozijntjes

Zelfstandig naamwoord

[A]hetkozijno

  1. (bouwkunde) rand van een raam of deur waar de ruit of de deur in gevat is
Synoniemen
  • vensternis
Hyponiemen
  • drielichtkozijn
  • gevelkozijn
  • glaskozijn
  • kruiskozijn
  • kunststofkozijn
  • lichtkozijn
  • puikozijn
  • raamkozijn
  • rondboogkozijn
  • roosterkozijn
  • schuifkozijn
  • vensterkozijn
  • voorgevelkozijn
  • vuurkozijn
  • waterkozijn
Afgeleide begrippen
  • kozijndelen
  • kozijndorpel
  • kozijndrempel
  • kozijnhout
  • kozijnmodule
  • kozijnonderdelen
  • kozijnreparatie
  • kozijnstijl
  • kozijnwerk
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord kozijn kozijns
verkleinwoord kozijntje kozijntjes

Zelfstandig naamwoord

[B]dekozijnm

  1. (familie) (verouderd) zoon van oom of tante
    • Ik ging bij mijn kozijn op bezoek. 
Synoniemen
Opmerkingen
  • De betekenis "neef" is in Vlaanderen langer in zwang gebleven dan in Nederland.
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kozijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.