laken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  laken    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈlakə(n)/
Woordafbreking
  • la·ken
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord laken lakens
(lakenen)
verkleinwoord lakentje lakentjes

Zelfstandig naamwoord

laken o

  1. (materiaalkunde), (textiel) wollen stof, die eerst is geweven en daarna vervilt
  2. (textiel), (huishouden) rechthoekig stuk stof, bijvoorbeeld ter bedekking bij het slapen
    • Doe je het laken op je bed? 
     Maar één ding wilde Pietje beslist niet: slapen in een groot bed met witte lakens.[4]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Overerving en ontlening
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

delakenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord laak
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
laken
laakte
gelaakt
zwak -t volledig

Werkwoord

laken

  1. overgankelijk verwijten uiten over
    • Zijn gedrag werd gelaakt door de commissie. 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
Anagrammen

Gangbaarheid

  • Het woord laken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Indonesisch

Woordafbreking
  • la·ken
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

laken

  1. laken wollen stof, die eerst is geweven en daarna vervilt
Hyperoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.