leger

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  leger    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈleɣər/ (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˈleːχər/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈleːɣər/
Woordafbreking
  • le·ger
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘ligplaats (van dier)’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
  • Naamwoord van handeling van liggen ? met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord leger legers
verkleinwoord legertje legertjes

Zelfstandig naamwoord

hetlegero

  1. (militair) een militaire strijdmacht
    • Het leger trok van Spanje naar Nederland. 
  2. (dierkunde) een ondiep kuiltje in het veld of onder begroeiing waar een haas, vos of hert in ligt
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijvoeglijk naamwoord

leger

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van leeg

Werkwoord

vervoeging van
legeren

leger

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van legeren
    • Ik leger. 
  2. gebiedende wijs van legeren
    • Leger! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van legeren
    • Leger je? 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord leger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈleːgəɾ /
Woordafbreking
  • le·ger
Naar frequentie 3288

Zelfstandig naamwoord

leger

  1. nominatief onbepaald mannelijk meervoud van lege

Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈleːgəɾ /
Woordafbreking
  • le·ger

Zelfstandig naamwoord

leger

  1. nominatief onbepaald vrouwelijk meervoud van lege
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.