loods

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  loods    (hulp, bestand)
  • IPA: /loːts/
Woordafbreking
  • loods
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘stuurman’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1677 [1]
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schuur’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord loods loodsen
verkleinwoord loodsje loodsjes

Zelfstandig naamwoord

deloodsm

  1. een gebouw voor opslag van goederen [2]
  2. (beroep) (scheepvaart) een persoon die schepen begeleidt bij het varen van en naar een haven [3]
Hyponiemen
  • affuitloods, buitenloods, goederenloods, locomotiefloods, morsloods, opslagloods, plankenloods, vliegtuigloods, zeeloods
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
loodsen

loods

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van loodsen
    • Ik loods. 
  2. gebiedende wijs van loodsen
    • Loods! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van loodsen
    • Loods je? 

Gangbaarheid

  • Het woord loods staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.