pilot

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pilot    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈpɑjlət/
Woordafbreking
  • pi·lot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pilot [1] pilots
[2] pilotten
verkleinwoord pilotje pilotjes

Zelfstandig naamwoord

hetpiloto

  1. probeersel, test
  2. (media) proefaflevering (van een nog uit te zenden televisieserie),
  3. (verouderd) (bouwkunde) pijler, heipaal
Afgeleide begrippen
Synoniemen

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord pilot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

Engels

Zelfstandig naamwoord

pilot

  1. stuurman
  2. vlieger m
Overerving en ontlening

Turks

Woordafbreking
  • pi·lot
enkelvoud meervoud
nominatief   pilot     pilotlar  
genitief   pilotun     pilotların  
datief   pilota     pilotlara  
accusatief   pilotu     pilotları  
locatief   pilotta     pilotlarda  
ablatief   pilottan     pilotlardan  

Zelfstandig naamwoord

pilot

  1. (beroep), (luchtvaart) piloot, vliegenier, vlieger
  2. (beroep), (sport) autocoureur, coureur, piloot
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.