love

Uitspraak

• Geluid:  love    (hulp, bestand)
• IPA: /loːv/

Woordafbreking

• lo·ve

Werkwoord

love

1. aanvoegende wijs van loven

Gangbaarheid

• Het woord love staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Woordafbreking

• lo·ve

Zelfstandig naamwoord

love, mv

1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van lov

Uitspraak

• Geluid:  love (VS)    (hulp, bestand)
• IPA: /lʌv/

Werkwoord

love

1. overgankelijk beminnen, liefhebben, houden van

   «I love you.»

   Ik hou van je.

2. overgankelijk aangenaam/lekker vinden (bijv. van eten en drinken), houden van

   «I love fastfood.»

   Ik hou van fastfood./Ik vind fastfood lekker.

Zelfstandig naamwoord

love

1. liefde

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: /lɔv/

Woordherkomst en -opbouw

• [A] Zie lover “oprollen”.
• [B] Ontleend aan Engels love “liefde”.

Werkwoord

[A]

love

1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van lover
2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van lover
3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van lover

Bijvoeglijk naamwoord

[B] love

1. (spreektaal) verliefd

   «Quoi qu’on dise sur toi, j’suis love de toi.»

   Wat ze ook van je zeggen, ik ben dol op je. ^[1]

Verwijzingen

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: /ˡloːʋə/

Woordafbreking

• lo·ve

Woordherkomst en -opbouw

• (werkwoord) Afkomstig van het Oudnoorse woord lofa.
• (zelfstandig naamwoord) Afkomstig van het Oudnoorse woord lófi.

Werkwoord

[A] love

1. overgankelijk beloven, toezeggen

   «Jeg kan ikke love mirakler.»

   Ik kan geen wonderen beloven.

Werkwoord

[B] love

1. overgankelijk loven, prijzen

   «Lovet være Gud.»

   God zij geloofd.

Zelfstandig naamwoord

love m

1. (anatomie) palm, handpalm
2. binnenkant van een handschoen of want die betrekking heeft op de palm.

   «Votten er slitt i loven.»

   De handschoen is versleten aan de binnenkant.

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: /ˡloːʋə/

Woordafbreking

• lo·ve

Woordherkomst en -opbouw

• (werkwoord) Afkomstig van het Oudnoorse woord lofa.
• (zelfstandig naamwoord) Afkomstig van het Oudnoorse woord lófi.

Werkwoord

[A] love

1. overgankelijk beloven, toezeggen

Werkwoord

[B] love

1. overgankelijk loven, prijzen

   «Gud vere lova.»

   God zij geloofd.

Zelfstandig naamwoord

love m

1. (anatomie) palm, handpalm
2. binnenkant van een handschoen of want die betrekking heeft op de palm.

Uitspraak

• IPA: /lɔvɛ/

Woordafbreking

• lo·ve

Zelfstandig naamwoord

love

1. vocatief enkelvoud van lov