marihuana

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  marihuana    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ma·ri·hu·a·na
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘genotmiddel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1939 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord marihuana -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

demarihuanav

  1. (plantkunde) (medisch) chemische stof gemaakt van de bloemtoppen of zaaddoosjes van de vrouwelijke, onbevruchte hennepplant Cannabis sativa  (variëteit indica) die een hoog gehalte van de stof THC bevat en kan worden gebruikt als medicijn of genotmiddel
    • In veel landen is de handel in marihuana een misdrijf maar de meeste Nederlanders vinden dat Nederland marihuana moet legaliseren [2] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord marihuana staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.