mute

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  mute    (hulp, bestand)
  • /'mjuːt/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • mute
stellend
onverbogen mute
verbogen

Bijvoeglijk naamwoord

mute

  1. stil; zonder geluid

Werkwoord

vervoeging van
muten

mute

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van muten
    • Ik mute. 
  2. gebiedende wijs van muten
    • Mute! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van muten
    • Mute je? 
  4. aanvoegende wijs van muten

Gangbaarheid

  • Het woord mute staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie


Engels

Uitspraak
  • Geluid:  mute (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /mjuːt/
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
mutemutermutest

Bijvoeglijk naamwoord

mute

  1. stom [2], niet in staat tot spreken
  2. geluidloos
Afgeleide begrippen
  • mutely
  • muteness
enkelvoud meervoud
mute mutes

Zelfstandig naamwoord

mute

  1. stomme, iemand zonder spraakvermogen
  2. demper voor muziekinstrumenten
  3. instelling waarmee muziek, spraak of ander geluid dat een apparaat laat horen tijdelijk wordt onderdrukt
vervoeging
onbepaalde wijs to  mute 
he/she/it  mutes 
verleden tijd  muted 
voltooid
deelwoord
 muted 
onvoltooid
deelwoord
 muting 
gebiedende wijs  mute 

Werkwoord

mute

  1. overgankelijk laten zwijgen, zorgen dat iets niet langer geluid maakt

Toki Pona

Uitspraak
  • Geluid:  mute    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈmute/
Woordafbreking
  • mu·te
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

mute

  1. hoeveelheid, aantal

Bijvoeglijk naamwoord

mute

  1. veel, meerdere

Hoofdtelwoord

mute

  1. drie of meer
  2. (in samengestelde getallen) twintig
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.