aantal

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aantal    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈantɑl/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·tal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Nederduits, in de betekenis van ‘onbepaalde veelheid’ voor het eerst aangetroffen in 1634 [1]
  • Ontleend aan Duits Anzahl [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord aantal aantallen
verkleinwoord aantalletje aantalletjes

Zelfstandig naamwoord

hetaantalo

  1. een onbepaalde maar telbare hoeveelheid
    • Een aantal mensen was niet gekomen naar het feest. 
     Ik begon een eindeloos aantal berichtjes aan hem maar verstuurde ze toch maar niet, tot ik de telefoon ten slotte weglegde en mijn laptop pakte.[3]
     Het had het nodige gekost: een aantal vrienden, feestjes, jaren; maar in de maand dat hij veertig werd was hij binnen.[4]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aantal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.