stom

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  stom    (hulp, bestand)
  • IPA: /stɔm/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • stom
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘niet kunnende spreken, dom’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen stomstommerstomst
verbogen stommestommerestomste
partitief stomsstommers-

Bijvoeglijk naamwoord

stom

  1. geluidloos
    • Een stomme film. 
  2. (medisch) niet in staat te spreken
    • Het maakte hem stom van verbazing. 
     Eerst dacht ik dat hij misschien verlegen of zelfs stom was, maar opeens schreef hij een korte vraag in een klein notitieblokje en vulde het aan met wat eenvoudige gebaren.[3]
  3. weinig intelligent
    • Tja, dat was stom van me, natuurlijk. 
  4. (informeel) ergerlijk, vervelend, irritant
    • Wat een stom gedoe! 
  5. (informeel) saai en waardeloos, niet cool
    • Ik moet een stomme opdracht maken. 
Synoniemen
Hyperoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord stom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.