nationaliteit

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  nationaliteit    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • na·ti·o·na·li·teit
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het behoren tot een bepaalde natie’ voor het eerst aangetroffen in 1829 [1]
  • Afgeleid van nationaal met het achtervoegsel -iteit
enkelvoud meervoud
naamwoord nationaliteit nationaliteiten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

denationaliteitv

  1. (juridisch) Het bezit van het staatsburgerschap van een land of meer landen, officiële registratie in een staat
  2. (politiek) Het op grond van herkomst of afstamming behoren tot een bepaald etniciteit en (indien aanwezig) de natie; nationaliteit staat in deze definitie los van het staatsburgerschap
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord nationaliteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.