noga

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  noga    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈnoɣa/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • no·ga
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans (nougat), in de betekenis van ‘een lekkernij’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1860 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord noga -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

denogam

  1. (voeding) zoete lekkernij bereid uit honing, suiker en glucosestroop, stijfgeklopte eiwitten en geroosterde noten (amandelen, walnoten, hazelnoten of pistachenoten) en/of gekonfijte of gedroogde vruchten
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord noga staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
84 %van de Nederlanders;
45 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Pools

Uitspraak
  • IPA: /ˈn̪ɔɡa/

Zelfstandig naamwoord

noga v

  1. (anatomie) been
Verbuiging
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.