oever

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  oever    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈuvər/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • oe·ver
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘rivierrand, kade’ aangetroffen vanaf 1287.[1][2]
  • erfwoord: Middelnederlands uuer, uuere, ontwikkeld uit Oergermaans *ōbera-, bij Indo-Europees *h₂éh₁-per-o-s waartoe ook Oudgrieks ḗpeiros ‘oever, vasteland’ en misschien Oudarmeens apʻn ‘kust’ behoren.[3][4] Evenals Nederduits Över, Duits Ufer, Fries ouwer, oere en Oudengels ōfer.
enkelvoud meervoud
naamwoord oever oevers
verkleinwoord oevertje oevertjes

Zelfstandig naamwoord

deoeverm

  1. (waterbeheer) een rand van kanaal, rivier of meer
     Wat een deceptie toen ik druipend de oever opklom en ontdekte dat er zich een familiecamping naast het meer bevond: dit was niet de wildernis die ik had verwacht.[5]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord oever staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.