shore

Engels

Uitspraak
  • IPA: /ʃoː/
Woordafbreking
  • shore
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudengelse woord scora.
vervoeging
onbepaalde wijs to  shore 
he/she/it  [[shores#Engels|shores]] 
verleden tijd  [[shored#Engels|shored]] 
voltooid
deelwoord
 [[shored#Engels|shored]] 
onvoltooid
deelwoord
 [[shoring#Engels|shoring]] 
gebiedende wijs  shore 

Werkwoord

shore

  1. overgankelijk stutten, onderstutten, schoren, onderschoren
  2. overgankelijk (een oever) schragen
    «The river was shored by trees.»
    De rivier werd geschraagd door bomen.
  3. overgankelijk (aan het oever) aankomen
Synoniemen

Werkwoord

shore

  1. verleden tijd van to shear
enkelvoud meervoud
shore shores

Zelfstandig naamwoord

shore

  1. (bouwkunde) stutbalk, stut, schoor
  2. oever, kust, strand, waterkant
  3. (in tegenstelling tot water) land
  4. een land of streek
  5. (UK) (juridisch) het gebied van het land dat tussen de normale eb en vloed ligt.
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • [2] shore dinner, shore patrol, shorebird, shore bug, shore crab, shorefront, shoreless, shoreline, shoresite, shore terrace, shoreward
  • [3] on shore, shore leave, lee shore, offshore, onshore
Uitdrukkingen en gezegden

[3] a marine serving on shore

    [4] my native shore

      [4] on the shores of Tripoli

      Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.