< overijlen
overijlen/vervoeging
overíjlen
over iets heen ijlen
vervoeging van de bedrijvende vorm van overijlen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overijlen | te overijlen | ||||||
toekomend | zullen overijlen | te zullen overijlen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben overijld | te hebben overijld | ||||||
toekomend | overijld zullen hebben | overijld te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
overijlend | overijld | ev. overijl | mv. verouderd overijlt | overijle | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | overijl | overijlt | overijlt | overijlt | overijlt | overijlen | overijlen | overijlen | |
verleden (o.v.t.) | overijlde | overijlde | overijlde | overijlde | overijlde | overijlden | overijlden | overijlden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal overijlen | zult/zal overijlen | zult/zal overijlen | zult overijlen | zal overijlen | zullen overijlen | zullen overijlen | zullen overijlen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overijlen | zou overijlen | zou(dt) overijlen | zoudt overijlen | zou overijlen | zouden overijlen | zouden overijlen | zouden overijlen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb overijld | hebt overijld | hebt/heeft overijld | hebt overijld | heeft overijld | hebben overijld | hebben overijld | hebben overijld | |
verleden (v.v.t.) | had overijld | had overijld | had overijld | hadt overijld | had overijld | hadden overijld | hadden overijld | hadden overijld | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal overijld hebben | zal/zult overijld hebben | zult/zal overijld hebben | zult overijld hebben | zal overijld hebben | zullen overijld hebben | zullen overijld hebben | zullen overijld hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou overijld hebben | zou overijld hebben | zou/zoudt overijld hebben | zoudt overijld hebben | zou overijld hebben | zouden overijld hebben | zouden overijld hebben | zouden overijld hebben |
vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich overijlen | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
tegenwoordige tijd | verleden tijd | toekomende tijd | ||||||||||
enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | enkelvoud | meervoud | |||||||
1 | ik | overijl me | wij, we | overijlen ons | ik | overijlde me | wij, we | overijlden ons | ik | zal me overijlen | wij, we | zullen ons overijlen |
2 | jij, je | overijlt je | jullie | overijlen je | jij, je | overijlde je | jullie | overijlden je | jij, je | zal, zult je overijlen | jullie | zullen je overijlen |
u | overijlt zich/u | u | overijlt zich/u | u | overijlde zich/u | u | overijlde zich/u | u | zult zich/u overijlen | u | zult zich/u overijlen | |
gij, ge | overijlt u | gij, ge, gijlieden | overijlt u | gij, ge | overijlde u | gij, ge, gijlieden | overijlde u | gij, ge | zult u overijlen | gij, ge gijlieden | zult u overijlen | |
3 | hij, zij, het | overijlt zich | zij, ze | overijlen zich | hij, zij, het | overijlde zich | zij, ze | overijlden zich | hij, zij, het | zal zich overijlen | zij, ze | zullen zich overijlen |
onvoltooid deelwoord | voltooide tijd | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | |||||||||
zich overijlend | zich overijld hebben | overijl u/je , overijlt je | overijle zich |
óverijlen
zich overhaasten
vervoeging van de bedrijvende vorm van overijlen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | overijlen | over te ijlen | ||||||
toekomend | zullen overijlen over zullen ijlen |
te zullen overijlen over te zullen ijlen | |||||||
voltooid | tegenwoordig | overgeijld | te overgeijld | ||||||
toekomend | overgeijld zullen | overgeijld te zullen | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
overijlend | overgeijld | ev. ijl over | mv. verouderd ijlt over | ijle over (bijzin) overijle | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | ijl over | ijlt over | ijlt over | ijlt over | ijlt over | ijlen over | ijlen over | ijlen over | |
verleden (o.v.t.) | ijlde over | ijlde over | ijlde over | ijlde over | ijlde over | ijlden over | ijlden over | ijlden over | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal overijlen | zult/zal overijlen | zult/zal overijlen | zult overijlen | zal overijlen | zullen overijlen | zullen overijlen | zullen overijlen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overijlen | zou overijlen | zou(dt) overijlen | zoudt overijlen | zou overijlen | zouden overijlen | zouden overijlen | zouden overijlen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | overijl | overijlt | overijlt | overijlt | overijlt | overijlen | overijlen | overijlen | |
verleden (o.v.t.) | overijlde | overijlde | overijlde | overijlde | overijlde | overijlden | overijlden | overijlden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal overijlen over zal ijlen |
zult/zal overijlen over zult/zal ijlen | zult/zal overijlen over zult/zal ijlen | zult overijlen over zult ijlen | zal overijlen over zal ijlen | zullen overijlen over zullen ijlen | zullen overijlen over zullen ijlen | zullen overijlen over zullen ijlen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou overijlen over zou ijlen |
zou overijlen over zou ijlen | zou(dt) overijlen over zou(dt) ijlen | zoudt overijlen over zoudt ijlen | zou overijlen over zou ijlen | zouden overijlen over zouden ijlen | zouden overijlen over zouden ijlen | zouden overijlen over zouden ijlen | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij |
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.