poter

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  poter    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈpotər/
Woordafbreking
  • po·ter
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

poter [2]

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) vrij [3]
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) kwijt
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord poter poters
verkleinwoord potertje potertjes

Zelfstandig naamwoord

depoterm

  1. (landbouw) iemand die poot
  2. (gereedschap) werktuig waarmee men kan poten
  3. pootaardappel
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • poterteelt

Gangbaarheid

  • Het woord poter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
69 %van de Nederlanders;
56 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. poter op website: Etymologiebank.nl
  4. Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
  5. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  6. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ˈpuːtəɾ /
Woordafbreking
  • po·ter
Naar frequentie 36841

Zelfstandig naamwoord

poter

  1. nominatief onbepaald mannelijk meervoud van pote
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.