sonde

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sonde    (hulp, bestand)
  • IPA:
Woordafbreking
  • son·de
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘peilstift’ voor het eerst aangetroffen in 1865 [1]
  • Via het Franse sonder van het Latijnse subandare [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord sonde sondes
verkleinwoord sondetje sondetjes

Zelfstandig naamwoord

desondem

  1. (techniek), (medisch) een peilstift om een moeilijk toegankelijke ruimte binnen een lichaam te verkennen, of om er gegevens op te nemen
  2. (medisch) een instrument om voeding in vloeibare vorm toe te dienen
  3. (astronomie) een onbemand ruimtevaartuig voor de ruimteverkenning
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord sonde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
89 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 
enkelvoud meervoud
naamwoord sonde sondes

Zelfstandig naamwoord

sonde

  1. sonde
  2. zonde

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  sonde     la sonde     sondes     les sondes  

Zelfstandig naamwoord

sonde v

  1. (techniek), (elektronica): meetpen, meetkop, testpen

Surinaams

Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

sonde

  1. zondag


Dagen in het Surinaams
munde
maandag
tudewroko, dinsdag
dinsdag
dridewroko, woensdag
woensdag
fodewroko, donderdag
donderdag
freida
vrijdag
satra, sabat, sabatdei
zaterdag
sonde
zondag
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.