spreuk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  spreuk    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • spreuk
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘zegswijze’ voor het eerst aangetroffen in 1287.[1]
  • erfwoord: Middelnederlands sprōke, sprooc ‘gezegde, kort verhaal, gedicht’, uit Oergermaans *spruki, ablautend verbaalabstractum bij *sprekan-, waarvoor zie spreken. Nevenvorm van sproke. Evenals Nederduits Spröök ‘gezegde’ en Duits Spruch ‘gezegde; geklets; dictum (v.e. vonnis)’.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord spreuk spreuken
verkleinwoord spreukje spreukjes

Zelfstandig naamwoord

despreukv/m

  1. een kort, kernachtig, zinrijk gezegde
    • Zijn spreuken genieten grote bekendheid. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord spreuk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.