stond

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  stond    (hulp, bestand)
  • IPA: /stɔnt/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /stɔnt/
    • (Vlaanderen, Brabant): /stɔnt/
    • (Limburg): /stɔnd/
Woordafbreking
  • stond
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stond stonden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

destondv/m

  1. (formeel) punt in het tijdsverloop waarop iets gebeurt
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden

Werkwoord

vervoeging van
staan

stond

  1. enkelvoud verleden tijd van staan
    • Ik stond. 
    • Jij stond. 
    • Hij, zij, het stond. 
     Na een lange beklimming stond ik uitgeput boven op Mount Whitney.[4]

Gangbaarheid

  • Het woord stond staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.