tandzaad

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tandzaad    (hulp, bestand)
  • (IPA in voorbereiding)
Woordafbreking
  • tand·zaad
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tandzaad tandzaden
verkleinwoord tandzaadje tandzaadjes

Zelfstandig naamwoord

hettandzaado [2]

  1. (bloemplanten) een geslacht Bidens  uit de composietenfamilie (Asteraceae ). De soorten kennen een kosmopolitische verspreiding. In het zuidwesten van de Verenigde Staten is Bidens laevis oftewel "Beggar tick" een bekende herfstbloem. Tandzaad ontleent zijn naam aan de tandjes (pappusnaalden) die aan het nootje ('zaad') zitten, waarmee het aan langslopende dieren of mensen kan blijven haken en zodoende verspreid wordt
Hyperoniemen
Hyponiemen (in taxonomische zin)
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord tandzaad staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.