trumba
Oudnoords
Woordafbreking
- trum·ba
Zelfstandig naamwoord
trumba v
- buis, pijp
- (muziek), (muziekinstrument) trompet
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | trumba | |||
genitief | ||||
datief | ||||
accusatief |
Synoniemen
- [1]: reyr, reyrr, spíra
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.