vaak

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  vaak    (hulp, bestand)
  • IPA:/vak/ (1 lettergreep)
  • IPA: /vaːk/
Woordafbreking
  • vaak
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘slaap’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2] [3][4]
enkelvoud meervoud
naamwoord vaak -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

devaakm

  1. (behoefte tot) slaap
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen vaakvakervaakst
verbogen vakevakerevaakste
partitief vaaksvakers-

Bijvoeglijk naamwoord

vaak [5]

  1. vele malen

Bijwoord

vaak [6]

  1. vele malen
     Ik zou vaak dankbaar aan haar advies terugdenken als ik weer eens met een nog volle fles bij een riviertje aankwam.[7]
     Vanaf die dag sliep ik vaker in de open lucht.[7]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord vaak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[8]

Verwijzingen

Afrikaans

stellend
vaak

Bijvoeglijk naamwoord

vaak

  1. slaperig
    «Ek is vaak
    Ik heb slaap!
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.